C.S. Lewis: Bulverisme
‘Dat zeg je alleen maar omdat je een racist bent,’ zou de Moderne zeggen wanneer iemand een onplezierige vergelijking maakt met andere bevolkingsgroepen. Of wanneer iemand überhaupt iets zegt over andere mensen. Nog vers in mijn geheugen zit het gedoe rondom Thierry Baudet (FvD) die wel eens iets zegt over anderen bevolkingsgroepen. Mijn doel is om te laten zien dat de Modernen met zulke uitspraken zich schuldig maken een drogreden; nog voordat Baudet de punt had gezegd werd hij in de media en politiek uitgemaakt als racist. Hetzelfde gebeurt met iedereen die ook maar iets zegt over andere culturen, of wie wit gewoon blank noemt. Wie de Gouden Eeuw nog als term durft te gebruiken, is eigenlijk een onderdrukker. De man die een vrouw beschermt is niet alleen een seksist, maar ook uit op macht, aldus de Modernen. Maar kun je dat wel concluderen na één uitspraak? Kun je op basis van iemands prepositie zijn ‘besmette gedachten’ aankaarten? Of is daar veel meer voor nodig? Toch gebeurt het dagelijks dat mensen op basis van één uitspraak iemand direct veroordelen, verketteren en elke vorm van logische redeneringen vermijden. Men verklaart zulke veroordelingen nog geldig ook! Zelfs op de universiteit is geen ruimte voor discussie en zijn afwijkende meningen of andere inzichten altijd een gevolg van besmettingen; je kán niet afwijken van het ideologische narratief van de universiteit. Dit verschijnsel deed me denken aan een essay van C.S. Lewis, die deze onredelijke redeneringen aan de kaak stelt. In dit blogbericht volgt een korte samenvatting van Lewis’ ‘Bulverisme’.
Samenvatting
Lewis heeft in 1941 het geweldige essay ‘Bulverisme’ geschreven, met de ondertitel: of: De grondslagen van het twintig-eeuwse denken.
Het is een ramp te ontdekken dat we bestaan, begint Lewis. ‘Het is een ramp om in plaats van naar een roos te kijken, te moeten bedenken dat je met een bepaald soort bewustzijn en een bepaald soort ogen naar een roos kijkt. Dat is een ramp omdat, als je niet oppast, de kleur van de roos aan je optische zenuwen wordt toeschreven, en de geur aan je neus en dan heb je op het laatste geen roos meer over’. (21)
Men ging er vroeger vanuit dat wanneer iets duidelijk waar was in de ogen van honderd mensen, vast ook waar zou zijn. In 1941 heeft de mens op twee manieren “ontdekt dat we bestaan”‘, stelt Lewis. Freudianen hebben ontdekt dat de mens als een verzameling complexen bestaat, de marxist heeft ontdekt dat we als lid van een maatschappelijke klasse bestaan. Deze ‘ontdekkingen’ worden in verband gebracht met de psyche van de mens. Wanneer honderd mensen zeggen dat koningin Elizabeth I een grote vorstin is, zal de Freudiaan ze beschuldigen van een moedercomplex en stellen dat hun denken psychisch besmet is bij de bron. De marxist zal roepen dat die honderd mensen blijkbaar economische voordelen zien en hun denken dus besmet is bij de bron.
Lewis stelt dat mensen die dit zeggen geen rekening houden met de prijs die ervoor betaald moet worden. Er zijn namelijk twee vragen die gesteld moeten worden. 1: Zijn alle gedachten besmet bij de bron, of alleen sommige gedachten? 2: Houdt die besmetting in dat een besmette gedachte daarmee waardeloos wordt in de zin van onjuist, of niet? Lewis zegt daarop dat als alle gedachten besmet zijn, zijn de gedachten van de marxisten of freudianen ook besmet. Ze zagen dan de tak af waar ze zelf op zitten. Als zij zeggen dat wat zij zeggen niet waardeloos hoeft te zijn, dan geldt dat natuurlijk ook weer voor de ander. Hun tak blijft onafgezaagd, maar ook die van de ander.
Wat dus overblijft is dat sommige gedachten besmet zijn en de andere niet. Maar wie is de scheidsrechter hiervan? Het heeft geen zin om te zeggen dat iemands gedachten besmet zijn louter omdat je denkt dat die gedachten aansluiten bij iemands verborgen verlangens. Er zullen zeker wel enkele dingen zijn die ik graag zou willen geloven en ook feitelijk waar zijn. Lewis gebruikt hierbij het volgende treffende voorbeeld:
Wanneer de berekening fout blijkt te zijn, dan zou het interessant kunnen zijn om te onderzoeker hoe het komt dat er een rekenfout is gemaakt. In zo’n geval wordt de theorie van verborgen verlangen wel interessant. Maar dit kan dus alleen als men zelfs de berekening heeft gemaakt. Dit geldt volgens Lewis voor iedere gedachte en denksysteem: ‘Wie gedachtenbesmettingen op het spoor wil komen met speculaties over de verlangens van de denkers, die maakt alleen zichzelf belachelijk.’ (23)
Lewis voegt daaraan toe dat we eerst via de logische zuivere weg moeten bepalen of redeneerwerk wel of niet deugt. Of te wel: ‘Je moet aantonen dat iemand fout zit voordat je begint uit te leggen hoe het komt dat hij fout zit’.
De moderne methode is volgens Lewis dat men zonder discussie er direct vanuit gaat dat de ander fout zit en alleen aantoont waar die domheid van die persoon vandaan komt. Lewis noemt dit verschijnsel Bulverisme, naar de fictieve bedenker Ezechiël Bulver, wiens leven een drastische wending nam toen hij zijn ouders ruzie hoorden maken; zijn vader stelde dat de twee zijden van de driehoek altijd langer zijn dan de derde en zijn moeder zei hierop: ‘Ach dat zeg jij maar omdat jij een man bent’. Bulver ontdekte dat weerleggingen niet noodzakelijk zijn in een discussie. De fictieve Bulver werd zo een van de scheppers van de Twintigste eeuw. En dit zien we vandaag elke dag in elke discussie.
Bulverisme is een democratische instrument, wat betekent dat het twee richtingen opwerkt: ‘Een kapitalist moet wel een heel slechte econoom zijn, we weten immers waarom hij kapitalisme wil. Een communist moet ook wel een slechte econoom zijn, we weten immers waarom hij communisme wil.’ (25) In de werkelijkheid kan het wel zo zijn dat één van twee leren niet deugt, of allebei niet. Maar dit kan men alleen weten langs de redelijke weg, door erover na te denken en het rekenwerk te doen. En niet ‘met botte beweringen over de psychologische toestand van je opponent’. Bulverisme is een wapen dat elke partij gebruikt als wapen tegen de ander, en samen ondergraven ze de rede.
Als laatste wil ik hier persoonlijk nog aan toevoegen dat het me doet denken aan het subjectivisme van deze tijd. Het idee dat dé waarheid niet bestaat. Ik denk dat het verschijnsel van subjectivisme goed past bij het bulverisme. Ik hoop hier op een later moment nog eens op in te kunnen gaan.
Lewis, C.S. (1941). ‘Bulverisme’. In De Zeebries der eeuwen. pp. 21 – 30